Links  |  Gastenboek  |  Contact

"Eigenlijk is Anne nooit uit mijn leven verdwenen"

- Eva Geiringer -


Op de ochtend, dat Anne en haar familie in het geheim hun huis verlieten om te gaan onderduiken, deed aan de overkant van de straat een ander joods gezin hetzelfde. Op zowat hetzelfde ogenblik. Om precies dezelfde reden. Maar van elkaar wisten zij dat niet. “Dat je je voor de nazi’s ging verbergen, daar sprak je niet over”, zegt Eva Geiringer die op 6 juli 1942 eveneens het Merwedeplein achter zich moest laten; “Zoiets mocht niemand weten. Het was een bange tijd, dus zweeg je over zulke dingen.”

Eva met haar ouders in Oostenrijk, 1937

Door de jaren daarvoor wist zij al wat het was om voor de nazi’s op te vlucht te gaan. Geboren in Oostenrijk, kreeg ze als 9-jarig meisje met hen te maken toen zij het in dat land voor het zeggen kregen. Meteen probeerden ze het leven van degenen aan wie zij een hekel hadden ondraaglijk te maken. Ook anderen, die iets tegen joden hadden, grepen hun kans. Toen Eva’s broer door klasgenootjes in elkaar werd geslagen en hij bloedend thuis kwam, vonden haar ouders het beter om met hun kinderen te vertrekken naar een plek waar het veiliger was.

Na enige omzwervingen kwam het gezin Geiringer terecht in Amsterdam. Veel van hun bezittingen hadden zij achtergelaten. Of verkocht om met wat extra geld een nieuw bestaan op te bouwen. Op het Merwedeplein 46 (één hoog) konden vader, moeder, Heinz en Eva een woning betrekken waarin al meubels stonden. Het was toen maart 1940. Gemakkelijk maakten zij kennis met de mensen uit de buurt, veel joden ook, waarvan de meesten eveneens voor de nazi’s waren gevlucht. Soms troffen zij elkaar om samen naar hartelust muziek te maken. Getalenteerd als hij was, speelde Eva’s broer op de piano die in de woonkamer stond en zelf maakte zij daar wat dansjes bij. Ook was hij een begenadigd gitarist die al snel een eigen bandje oprichtte.

Broer Heinz gitaar spelend onderaan het portiek van hun huis

“We waren gelukkig in die dagen”, blikt zij terug; “Iedereen was erg aardig voor ons. Amper Hollands sprak ik, maar dat was niet zo’n probleem, want net zoals de andere kinderen hield ik van buiten spelen, dus je maakte vanzelf vriendjes. We knikkerden, hinkelden of gingen touwtje springen. Al zeg ik het zelf, ik was best wel sportief, dus ik werd altijd als één van de eersten gekozen als we op het plein slagbal deden. Daar ging ik zo in op dat ik niet naar huis wilde als mijn moeder mij om zes uur naar binnen riep om te komen eten. Liever was ik nog een tijdje doorgegaan.”

Eva (vierde van links) met buurtkinderen staand voor haar school

Op een dag kwam er een meisje naar Eva toelopen. Keurig opgevoed als ze was, stelde zij zich netjes voor. Ze woonde ook op het plein, aan de overkant, en wilde graag weten wie haar nieuwe buurtgenootje was. Dat meisje was Anne Frank. “Toen ze merkte dat ik maar een beetje Nederlands kon, vroeg ze mij mee te gaan naar haar huis, waar haar vader wel een praatje met mij kon maken. Zelf woonde zij al zolang hier, dat ze haar eigen moedertaal zowat was vergeten, maar Otto sprak nog vloeiend Duits met mij. Zo ben ik daar vaker gekomen, met wat andere vriendinnetjes, we babbelden dan over van alles, en Anne’s moeder schonk limonade voor ons in die we in de keuken opdronken. Ze waren erg gastvrij.”

“Anne was een ander meisje dan ik”, herinnert Eva zich; “Eigenlijk was ik nogal kinderlijk voor mijn leeftijd, maar zij gedroeg zich veel ouwelijker, hoewel we maar een maand scheelden. Ze was veel meer met haar uiterlijk bezig dan ik. Had vaak een ander kapsel, dan weer naar achteren gekamd, dan weer opzij, en ze vroeg hoe wij dat vonden staan.”

“Zo’n beetje onder haar woning woonde een vrouw die kleding maakte en kon verstellen. Daar ging ik eens met mijn moeder naar toe, maar we moesten even in de gang wachten, want ze was nog met een klant bezig. Ik hoorde hoe die klant precies wist hoe ze haar kleding wilde hebben. Ze klonk nog vrij jong, maar had een uitgesproken mening. Mijn moeder wees me daar nog op, ze zei dat ik ook eens wat interesse moest hebben in wat ik droeg, en dat zo’n iemand een voorbeeld voor mij kon zijn. Komt die klant opeens de gang op, bleek het Anne te zijn! Zo was zij echt, vaak bezig met hoe ze er uit zag, en over alles een mening hebben. Ze praatte altijd honderd uit, vond het fijn om in de belangstelling te staan, en die aandacht trok ze ook naar zich toe.”

Niet erg lang heeft Eva ongestoord op het plein gewoond. Al na een paar maanden bleek dat de Geiringers in ons land net zo goed niet veilig zaten. Op 10 mei 1940 stampten de laarzen van de nazi’s ook over onze grenzen. Vrij snel werden er maatregelen genomen die het leven van de joden zuur maakten. “Op een gegeven moment moesten wij een gele ster dragen. Zodat iedereen kon zien dat je joods was. Maar weet je wat ik het allerergste vond? Dat ik niet meer naar de bioscoop mocht of zwemmen. Of zomaar fietsen op straat, wat ik graag deed. Ook dat werd verboden. Als je mij vraagt wat mij het meest heeft getroffen, was dat het vooral.”

Met vriendinnetje fietsend op het Merwedeplein

Ook al werd het bestaan van de joden belemmerd, en werd hen de mogelijkheid om lekker te genieten afgepakt, met elkaar konden ze het toch nog fijn hebben. “Zo weet ik nog, dat Anne mij het dagboekje toonde, dat ze voor haar 13de verjaardag had gekregen. Als een van de cadeautjes, zonder dat ik toen wist hoe belangrijk dat boekje later voor haar zou worden. Dat zij daar zowat elke dag in heeft geschreven toen zij zat ondergedoken.”

Die onderduik begon voor Anne op 6 juli 1942. Een dag tevoren had haar zusje Margot een brief ontvangen waarin stond dat zij zich moest melden om voor de nazi’s te komen werken. Met niet meer dan een koffertje moest zij zich melden om afgevoerd te worden. Maar zover kwam het niet. In alle vroegte verlieten de Franks hun huis aan het plein om zich elders, achter het kantoor van Otto, voor de nazi’s te verbergen. Zonder dat zij het van elkaar wisten, vertrokken de Geiringers diezelfde ochtend. Ook Eva’s broer had een oproep gekregen. “Al lang van tevoren had mijn vader voorbereidingen getroffen om onder te duiken. Er waren mensen die hem wilde helpen, maar niet zoals bij Anne, dat het hele gezin bij elkaar kon blijven. Besloten werd dat ik bij mijn moeder zou blijven, en Heinz bij papa. Mijn vader zei dat als één van ons zou worden opgepakt, de anderen dan misschien nog een kans hadden, omdat ze ergens anders verborgen zaten. Die laatste uren, voordat we uit elkaar gingen, waren heel aangrijpend. Natuurlijk heb ik gehuild. Je wist niet of je elkaar ooit nog terug zou zien. Toen zijn mutti en ik weggegaan, zonder om te kijken, of te zwaaien. We kwamen op het plein onze melkboer tegen, ook hem zeiden we niet gedag, je kon maar beter niet aan de praat raken, bij niemand moest het vragen oproepen.”

Bijna twee jaar heeft Eva met haar moeder ondergedoken gezeten. Op niet één plek, maar op verschillende. Steeds liepen ze de kans om verraden te worden. Voor het jonge meisje was het heel moeilijk om binnen te blijven. “Zoals ik al vertelde, ik was heel graag buiten, ik hield niet van lezen of schrijven, zoals Anne. Gelukkig had ik een voordeel en dat was dat ik er niet erg joods uitzag. Ook voor mijn moeder gold dat. Daardoor verlieten we heel soms onze schuilplaats om papa en Heinz te bezoeken. We droegen dan geen gele ster en in onze papieren stond een andere naam. Maar één van die plekken, waar zij zaten ondergedoken, was van iemand die achteraf niet te vertrouwen was. Die is ons gevolgd toen we weer terug gingen en hij heeft ons allemaal verraden. Ik weet nog dat ik een pakje had gekregen voor mijn verjaardag, en ik het nog niet open had gemaakt, of er werd luid gebeld. Opeens waren er overal soldaten. We moesten meekomen, werd er tegen ons geschreeuwd.”

Amsterdam, Westerbork, Auschwitz. Dat is waar het gezin tenslotte terecht kwam. Op een plek waar de dood de hele dag om je heen was en je ieder moment in zijn greep kon krijgen. Toch hebben Eva en haar moeder alles wonderwel overleefd. In januari 1945 werden zij bevrijd in het kamp waar ook Anne en haar zusje Margot een tijdje hebben gezeten nadat zij eveneens waren verraden. Maar voordat de bevrijders er waren, werden zij overgebracht naar een andere plaats, waar zij aan hun ontberingen zijn gestorven.

“Soms denk ik wel, als zij bij ons hadden mogen blijven, dan hadden zij het ook overleefd, daarvan ben ik overtuigd.”

Eva in 1945 op het Merwedeplein na terugkomst uit de kampen

Teruggekeerd in Amsterdam mochten Eva en haar moeder weer wonen in het huis dat zij hadden achtergelaten toen zij gingen onderduiken. Alle meubels stonden er nog, alles leek nog hetzelfde, maar eigenlijk was niets meer eender. Na een poosje kregen zij te horen dat papa en Heinz waren omgekomen, net zoals de zes miljoen andere joden die door de nazi’s waren vermoord. “Voor mij brak een heel moeilijke tijd aan. Ik kreeg nare dromen. Dat ik door een zonnige straat liep, die opeens heel dreigend werd, en dat ik dan in een donker gat viel. Ik geloofde geen mens meer, want wij waren verraden, dus wie kon je nog vertrouwen? Ik zat vol haat, en verdriet, en je vond dat terug in de manier waarop ik mij gedroeg en hoe ik keek. Je zag aan de buitenkant hoe ik mij van binnen voelde.”

Toch is het Eva gelukt om positiever te gaan denken. Voor een deel heeft zij dat te danken aan iemand die plotseling weer in haar leven kwam. Bij de bevrijding van Auschwitz had ze hem al ontmoet, ze zag hem daar staan, sterk vermagerd, geen schim meer van degene die hij voor de oorlog was, maar onmiskenbaar dezelfde man bij wiens gezin zij zo graag over de vloer kwam. Ook Otto Frank had de kampen doorstaan.

“Toen ik hem weer terug zag, nam hij mij in zijn armen en knuffelde mij. Hij vroeg of ik wist wat er met zijn dochters Anne en Margot was gebeurd, of zij misschien nog leefden, maar dat kon ik hem toen niet vertellen, omdat ook ik niets wist. Later heeft hij ons nog een keertje opgezocht, thuis in Amsterdam, met dezelfde vraag, en toen hij eindelijk van anderen hoorde dat zijn hele gezin, ook zijn vrouw, was omgekomen, was hij gebroken. Maar ondanks zijn eigen verdriet, had hij medelijden met mensen zoals ik, die ook dierbaren hadden verloren. Hij zag hoe zwaar ik het had en probeerde mij wat op te beuren. Hij zei: probeer toch te genieten van de fijne dingen in het leven, er is nog zoveel goeds, en er zijn ook goede mensen. Als je somber blijft, ben je zelf degene die er het meeste last van heeft. Tover een glimlach op je gezicht, probeer het mooie in deze wereld te zien. Het was een heel bijzondere man.”

Otto Frank en Eva’s moeder nadat zij in 1954 waren getrouwd

Stukje bij beetje is het Eva gelukt om positiever te worden. Daarvoor moest zij Amsterdam wel verlaten, omdat die stad haar nog te veel deed denken aan vroeger. Pas echt gelukkig werd zij in Engeland, waar zij fotografe werd, haar huidige echtgenoot tegenkwam en zelf een gezin kreeg. Ook deed het haar goed dat er in haar moeder’s leven weer wat zonneschijn doorbrak. Doordat Otto Frank vaker langskwam, was er tussen haar en Anne’s vader een warme vriendschap ontstaan. In 1953 kozen zij ervoor om te trouwen. Samen hebben zij er alles aan gedaan om de herinnering aan het joodse meisje levend te houden. Ze beantwoorden duizenden brieven en ontvingen thuis in Basel, waarnaar zij verhuisden, kinderen die van alles over haar en haar dagboek wilden weten.

“Eigenlijk is zij nooit uit mijn leven verdwenen,” zegt Eva over het meisje dat later dus haar stiefzusje werd; “Want ook al was zij er niet meer, in gedachten is Anne wel altijd aanwezig gebleven, juist omdat Otto het zo vaak over haar had.”

Wat zij zelf het mooiste deel uit Anne’s dagboek vindt? Even moet de nu 80-jarige Eva Geiringer nadenken. “Daarvan zijn er zoveel, maar misschien wel het stukje waarin ze zegt geloof te hebben in de toekomst, ondanks alles wat zij meemaakt. Dat er altijd hoop is op een nieuw begin. Als je iets ergs meemaakt, kun je daarin blijven steken, maar je kunt ook proberen om opnieuw je geluk te vinden. Je moet het leven zien als iets heel waardevols, dat je goed moet benutten en waarin je veel moois kunt doen, ook voor andere mensen.”

(Eva Schloss-Geiringer reist al twintig jaar door de wereld om haar eigen verhaal,
dat van Anne en de andere joodse mensen die zijn vermoord te vertellen.
Ze heeft er twee boeken over geschreven -Eva's Story en The Promise- en haar herinneringen zijn ook in een toneelstuk verwerkt).

Top