hoeveel hoop kan een mens bezitten?
ze kijkt uit het venster van haar dagen,
het zonlicht bruidswit over het plein.
hoe zal haar toekomst worden?
de jaren zullen haar vriendinnen zijn.
eerst zal ze zingen, bikkelen,
en touwtjespringen,
in-spring-de-bocht-gaat-in
de wereld tot haar nemen,
en dan als het bruidswit zonlicht stralen,
wellicht zelfs later een rivier van roem
door stad en land doen stromen:
de wolkenkrabbers zullen gaan juichen van hun daken,
de zeeën ruisen als een applaus.
ach, hoeveel hoop mag?
ze kijkt uit het venster van haar dagen:
zijn haar vriendinnen al op het plein?
ik kom, roept ze naar haar leven,
en speelt zich ‘n pleinkleine oase
van onschuld in.
ze staat: in oneindig lang een ogenblik
neemt ze in het brons haar afscheid
van haar bruidswitte toekomst,
verbergt zich in een achterhuis nog van het leven,
van onzeker, van bang, van terzijde
en van toch geloven in de goedheid van de mens.
hoeveel hoop kan een mens bezitten?
en tenslotte doodt het kamp haar.
maar: de wolkenkrabbers lezen nu haar dagboek,
de hutten van armoe bewonen haar woorden,
de winkels van welvaart beleven haar taal.
en de zeeën huilen haar sterven, haar dood.
want hoop duurt langer dan ‘n leven lang.